Politie aansprakelijk voor schietpartij in Alphen aan de Rijn

Door Floor Lintjens:

Op zaterdag 9 april 2011 heeft Tristan van der Vlis in het winkelcentrum Ridderhof in Alphen aan de Rijn zes mensen gedood en zestien mensen verwond. Hierna heeft hij zichzelf van het leven beroofd. Slachtoffers, nabestaanden van slachtoffers, ooggetuigen en winkeliers van wie eigendommen tijdens de schietpartij zijn beschadigd, stellen de politie aansprakelijk voor de door hen geleden schade. In 2015 wees de rechtbank Den Haag deze aansprakelijkheid af.[1] Het gerechtshof Den Haag heeft op 27 maart 2018 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de politie (deels) aansprakelijk is.[2]

 

Aansprakelijkheid op grond waarvan?

De appellanten[3] stellen dat Van der Vlis nooit een wapenverlof had mogen krijgen en zij stellen de politie aansprakelijk is op grond van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Volgens hen heeft de PHM[4] onrechtmatig gehandeld door niet alle relevante feiten in de beoordeling van het wapenverlof van Van der Vlis mee te laten wegen. Daarbij heeft de PHM ten onrechte de wetgeving niet restrictief toegepast. Dit handelen is volgens appellanten zowel in strijd met de wet als met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

 

Wat was er gebeurd?

Van der Vlis had al eerder een aanvraag tot wapenverlof ingediend, namelijk in 2005, maar deze werd toen geweigerd wegens twee geseponeerde zaken. In 2006, nadat zijn ouders een zelfmoordbrief hadden gevonden, werd hij openomen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet BOPZ.[5] Een jaar later, in 2007, werd Van der Vlis lid van een schietvereniging, terwijl hij onder vrijwillige behandeling stond bij GGZ Rivierduinen, een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg. In 2008 diende hij een nieuwe aanvraag in voor een wapenverlof. Dit maal wees de PHM het wapenverlof toe en verlengde het tweemaal: eerst in 2009 en toen in 2010. De wapens die waren gebruikt tijdens de schietpartij in 2011 waren de wapens waarvoor Van der Vlis een wapenwetvergunning had.

 

De rechtbank

De rechtbank oordeelde dat PHM inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld op grond van wet door een wapenverlof te verlenen. Dit leidt echter niet tot aansprakelijkheid van PHM omdat de rechtbank van mening was dat niet was voldaan aan het zogenoemde relativiteitsvereiste. Onrechtmatigheid op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, wordt verworpen.

 

Oordeel van het gerechtshof

Om te kunnen beoordelen of PHM inderdaad aansprakelijk is voor de schade die geleden is door appellanten en deze moet vergoeden, moeten de volgende vragen beantwoord worden:

  • Heeft PHM onrechtmatig gehandeld?
  • Is voldaan aan het relativiteitsvereiste?
  • Kan de schade worden toegerekend aan PHM?

 

Onrechtmatigheid volgens het gerechtshof

Het hof is het eens met de rechtbank dat sprake is van het onrechtmatig verstrekken van een wapenverlof aan Van der Vlis. Volgens het hof schond PHM niet alleen de norm van zorgvuldige besluitvorming, maar ook de materiële norm van art. 7, lid 1 aanhef en onder b en c WWM.[6] In dit artikel is de norm neergelegd dat een wapenverlof moet worden geweigerd wanneer:

  • de aanvrager een gevaar voor zichzelf en de openbare orde of veiligheid kan vormen, of
  • reden bestaat om te vrezen dat het niet aan de aanvrager kan worden toevertrouwd om een wapen of munitie onder zich te hebben, of
  • dat misbruik zal worden gemaakt van de wapens of munitie wanneer verlof wordt verstrekt.[7]

De informatie over Van der Vlis die bekend was of had moeten zijn bij PHM had volgens het hof moeten leiden tot geringe twijfel. Deze geringe twijfel had PHM moeten doen besluiten om de aanvraag tot een wapenverlof te weigeren. Omdat het wapenverlof werd verstrekt, heeft PHM onrechtmatig gehandeld.

 

Relativiteitsvereiste volgens het gerechtshof

Om te kunnen komen tot aansprakelijkheid is het vaststellen van een onrechtmatige daad niet in alle gevallen voldoende. Zo moet in gevallen waarbij onrechtmatigheid bestaat omdat een norm geschonden is, worden beoordeeld of voldaan is aan het relativiteitsvereiste. Dit betekent dat de rechter moet beoordelen of de norm die geschonden is, ziet op het voorkomen van de schade die is ingetreden.

 

In dit geval oordeelde het hof, anders dan de rechtbank, dat de geschonden norm die van art. 7 lid 1 aanhef onder b en c WWM was. Dit is de norm die hierboven is besproken en die PHM voorschrijft een wapenverlof te weigeren wanneer het vuurwapen niet aan de aanvrager kan worden toevertrouwd omdat vrees voor misbruik bestaat.

 

Om te kunnen beoordelen wat de strekking van deze norm is, grijpt het hof terug op de wetsgeschiedenis. De WWM is de opvolger van de Vuurwapenwet van 1919. Het doel van de Vuurwapenwet was ‘de gevaren, welke uit de onbelemmerde verspreiding van wapenen onder de bevolking voortvloeien, te keeren’ om zo ‘de rustige burgers te beschermen tegen gevaren’. Het specifieke doel van art. 7 WWM, dat terug valt te leiden tot art. 3 Vuurwapenwet, is het voorkomen van legaal vuurwapenbezit bij misdadigers, ‘zieken van geest’ en kinderen. Het hof oordeelt dat het de bedoeling van de wetgever was ‘om de burger in zijn individuele belang te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het gebruik (misbruik) van vuurwapens.’[8] Nu door het, in strijd met de norm, verlenen van een wapenverlof de schade is ingetreden die deze norm beoogde te voorkomen, is voldaan aan het relativiteitsvereiste.

 

Toerekening volgens het hof

De schade kan alleen worden toegerekend wanneer er voldoende causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de ingetreden schade (art. 6:98 BW). PHM stelt dat de schade niet aan PHM kan worden toegerekend omdat PHM niet had kunnen voorzien dat Van der Vlis een gevaar voor zichzelf of voor anderen zou vormen. Het hof volgt PHM hierin niet. Volgens het hof brengt de aard van de geschonden norm, namelijk de bescherming van de burgers in zijn individuele belangen, met zich mee dat minder hoge eisen gesteld hoeven te worden aan de voorzienbaarheid van de schade. In dit geval oordeelt het hof dat de schade in zekere zin wel te voorzien was en dus kan worden toegerekend aan PHM.

 

Slotsom

Het hof oordeelt dat PHM onrechtmatig heeft gehandeld en dat PHM aansprakelijk is voor de schade nu er voldaan is aan het relativiteitsvereiste en de schade aan PHM kan worden toegerekend. Het hof brengt hierin wel een nuance aan, namelijk dat PHM alleen aansprakelijk is voor de schade als gevolg van lichamelijk letsel of overlijden. Andere schade dan letsel- en overlijdingsschade vallen niet aan PHM toe te rekenen omdat de geschonden norm hier niet toe strekt.

 

 

@ De Peel Letselschade Advocaten

 

[1] ECLI:NL:RBDAH:2015:1061.

[2] ECLI:NL:GHDHA:2018:541.

[3] Degene die de politie aansprakelijk hebben gesteld: slachtoffers, nabestaanden van slachtoffers, ooggetuigen en winkeliers van wie eigendommen ten tijde van de schietpartij zijn beschadigd.

[4] Sinds 1 januari 2013, met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012, is de PHM opgevolgd door de Nationale politie, regionale eenheid Den Haag.

[5] Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

[6] Wet wapens en munitie.

[7] Art. 28 lid 2, aanhef onder b jo. art. 7, lid 1, aanhef onder b en c WWM.

[8] R.o. 8.12.