Letselschade opgelopen tijdens een busrit. Wie draagt de schade?

Verschillende scenario’s zijn denkbaar waarbij passagiers letsel kunnen oplopen wanneer zij gebruik maken van de bus, zonder dat de bus betrokken raakt bij een ongeval op de weg. In deze blog wordt toegelicht wat de rechten zijn op het gebied van schadevergoeding wanneer je letsel oploopt bij het gebruik van de bus. Het gaat hierbij specifiek om gevallen in het openbaar vervoer. Een touringcar die je bijvoorbeeld naar je vakantie in Spanje brengt, valt hier dus niet onder.

 

Wanneer een bus betrokken raakt bij een ongeval met een of meerdere andere voertuigen, gelden de ‘gewone’ regels van het aansprakelijkheidsrecht. Passagiers kunnen in dat geval bij de partij die aansprakelijk is hun schade verhalen. Indien niet direct vaststaat wie schuld is aan het ongeval, geldt de schuldloze derde regeling. Deze regeling houdt in dat passagiers hun schade kunnen verhalen bij de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bus.

 

De vervoerdersovereenkomst

Ook wanneer een passagier letsel oploopt tijdens een busrit zonder dat een ongeval plaatsvindt, kan hij zijn letselschade verhalen. In artikel 105 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is namelijk bepaald dat de vervoerder aansprakelijk is voor letsel dat verband houdt met het vervoer van reizigers, tenzij er sprake is van overmacht. Van overmacht is pas sprake als de chauffeur in de gegeven omstandigheden alle maatregelen heeft genomen die van een zorgvuldig chauffeur verwacht mogen worden. Dit is een tamelijk strenge eis, waardoor overmacht dus niet snel zal worden aangenomen.

 

Rechtspraak

Begin 2020 deed er zich een zaak voor waarbij een passagier in een bus de vervoerder aansprakelijk stelde op grond van artikel 8:105 BW.[1] Bijna aangekomen bij de halte waar hij wilde uitstappen, verliet de man tijdens het remmen van de bus zijn zitplaats om alvast naar het uitcheckpunt te gaan. Terwijl hij door de bus liep en de bus afremde, kwam hij ten val. Omdat volgens de rechter voldoende was aangetoond dat de man tijdens en door het remmen ten val was gekomen, was de vervoerder aansprakelijk voor het letsel.

 

De vervoerder deed een beroep op overmacht en draagt daarvan ook de bewijslast. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van overmacht, omdat de chauffeur rekening had moeten houden met het feit dat een (wat oudere passagier) door de bus liep. Omdat buschauffeurs er bekend mee zijn dat passagiers bij het naderen van een halte vaak al opstaan, had van een zorgvuldig handelend buschauffeur verwacht mogen worden dat hij bij het afremmen rekening had gehouden met de lopende passagier en daar zijn remgedrag op had aangepast. Bovendien had de chauffeur de passagier van te voren niet uitdrukkelijk gewaarschuwd om te blijven zitten totdat de bus geheel stil zou komen te staan. Omdat de chauffeur heeft nagelaten om op de passagier te letten tijdens het remmen en hem te waarschuwen, heeft hij niet alle maatregelen getroffen die een zorgvuldig vervoerder had moeten treffen.

 

Eigen schuld

De rechtbank oordeelt dat er wél sprake is van eigen schuld van de passagier. Omdat hij al op leeftijd is en daardoor minder mobiel is, heeft hij door het opstaan tijdens het afremmen bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De passagier had zijn veiligheid voorop moeten stellen. Er is namelijk niet vast komen te staan dat de chauffeur hem onvoldoende tijd had gegund om uit te stappen als hij wel was blijven zitten totdat de bus geheel tot stilstand was gekomen. De rechtbank oordeelt dat de passagier 20% van zijn schade voor zijn eigen rekening moet nemen.

 

Conclusie

In beginsel is de vervoerder dus aansprakelijk voor letselschade die passagiers oplopen tijdens het openbaar vervoer. Reizigers worden door de wet beschermd, maar eigen gedragingen en handelingen worden meegewogen bij de beoordeling van de hoogte van de schadevergoeding. Artikel 8:105 BW geldt niet alleen bij gebruik van de bus, maar ook bij de tram en trein.

 

Heb je vragen over letselschade tijdens het openbaar vervoer? Neem dan contact met ons op via: 0495 75 59 58.

 

 

[1] Rechtbank Rotterdam 19 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1490.