Letselschade slachtoffers hebben recht op een vergoeding van:
– vermogensschade; en
– ander nadeel
De vergoeding van ‘ander nadeel’ staat beter bekend als smartengeld. Dit is – kort gezegd – een vergoeding voor geleden pijn en verdriet.
Vanuit de letselschade-advocatuur is er kritiek op de hoogte van de door rechters vastgestelde smartengeldbedragen. Die kritiek is breed gedragen. Toch legt autoriteit professor Lindenbergh de bal nu ook bij de advocatuur zelf. Voordat ik dit toelicht volgt eerst een kort overzicht.
Ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaren
– De basis van het recht op smartengeld ligt in de wet. Volgens artikel 6:106 BW bestaat een recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding;
– Omdat deze wetsbepaling geen duidelijke handvatten biedt, verschafte de Hoge Raad in 2000 meer duidelijkheid door aan te geven waarop gelet moet worden bij het vaststellen van smartengeld;[1]
– Vervolgens gingen feitenrechters aan het werk door het doen van uitspraken, gebaseerd op de uitspraak van de Hoge Raad;
– Vanuit de literatuur kwam vervolgens kritiek op die uitspraken omdat veel auteurs de door feitenrechters toegewezen bedragen te laag vonden;
– Door feitenrechters werd vervolgens rekening gehouden met deze kritiek. Er worden geleidelijk hogere bedragen toegekend;
– De weg naar boven is ingezet. Toch zijn we er nog niet. Voor de volgende stap moeten advocaten aan de slag, zo werd onlangs in de literatuur gesuggereerd;
De wet
In de wet (artikel 6:106 BW) staat dat een slachtoffer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Omdat dit weinig richting geeft, helpt de Hoge Raad ons verder.
Hoge Raad
In de uitspraak ‘Druijff/Bouw’ van de Hoge Raad heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat bij het vaststellen van de omvang van smartengeld moet worden gekeken naar:
– de aard en ernst van het letsel, én de gevolgen daarvan voor het slachtoffer; en
– bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend
Literatuur
Het arrest Druijff/Bouw is in 2000 gewezen. Sindsdien is er in Nederland de nodige kritiek op de hoogte van het smartengeld. Verschillende invloedrijke auteurs vinden het te laag. Onder meer Ton Hartlief, Cees van Dam en wijlen Niels Frenk hebben zich hier meermaals kritisch over uitgelaten.[2]
Prof. S.D. Lindenbergh[3] was aanvankelijk vooral kritisch, en stelde in 2008 vast dat de smartengeld bedragen feitelijk zelfs daalden[4]. Inmiddels ziet hij wel bewegingen in de goede richting en wordt de kritiek over de hoogte van smartengeld ook door rechters gehoord.[5] Feitenrechters benoemen steeds vaker dat zij bekend zijn met de in de literatuur gevoerde discussie over de hoogte van het smartengeld, dat door velen als star en laag wordt ervaren. Lindenbergh somde recentelijk enkele uitspraken op.[6]
Advocatuur
Na de Hoge Raad, de literatuur en de feitenrechters, ligt de bal wat Lindenbergh nu ook bij de advocatuur. Hij schrijft onlangs op Smartengeld.nl: ‘De ontwikkelingen in het afgelopen jaar hebben het smartengeld in Nederland weer een stukje verder gebracht. […] Het smartengeld kan zich niet verder ontwikkelen, en deze gids kan niet bestaan, zonder ieder die beroepshalve betrokken is bij de vaststelling van smartengeld. De redactie nodigt u daarom niet alleen uit om nieuwe uitspraken over smartengeld voor een volgende editie in te zenden, maar ook om bij te dragen aan de ontwikkeling van het smartengeld, door in procedures erover uw gedachten zoveel mogelijk te articuleren en daarvan verslag te doen. Dat geeft benadeelden inzicht in de juridische beoordeling van hun situatie en biedt ook de kans om de deur naar nieuwe ontwikkelingen te openen.[7]
Conclusie
In 2000 verduidelijkte de Hoge Raad de wet over smartengeld. Vervolgens zijn feitenrechters smartengeld bedragen gaan toewijzen op basis van de uitspraak van de Hoge Raad. Vanuit de literatuur was veel kritiek op de hoogte van het smartengeld. Naar aanleiding van die kritiek worden door rechters hogere bedragen toegekend. Om nog een stap verder te komen is het nodig dat advocaten in procedures uitvoeriger hun licht laten schijnen over het gevorderde smartengeld. De open normen moeten door advocaten zoveel mogelijk handen en voeten worden gegeven.
[1] NJ 2001/215
[2] NJB 2014/1723, NJB 2012/2299
[3] Prof. S.D. Lindenbergh promoveerde in 1998 met zijn proefschrift genaamd ‘Smartengeld’
[4] Lindenbergh, Smartengeld. Tien jaar later, p. 75 e.v.
[5] https://www.smartengeld.nl/pagina/smartengeld-anno-2017
[6] Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:183 (uitspraaknr. 613, waarbij overigens wordt verwezen naar ECLI:NL:GHARL:2015:181), NJF 2014/115; Rb. Oost-Brabant 14 juli 2014
ECLI:NL:RBOBR:2014:4093 (uitspraaknr. 1.760), Hof Arnhem-Leeuwarden 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6223 (uitspraaknr. 1.767), JA 2014/124, Rb. Overijssel 17 december 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:7070 (uitspraaknr. 1.817); Rb. Noord-Holland 8 oktober 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:9243 (uitspraaknr. 1.770); Rb. Gelderland 11 november 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6968 (uitspraaknrs. 1.893 en 1.894), JA 2016/10 m.nt. M.E. Franke; Rb. Midden-Nederland 14 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5346 (uitspraaknr. 1.974), PS 2016-0297: ‘Gezien de discussie die momenteel gaande is over de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade zal de rechtbank ook dat bij de bepaling van de omvang van het smartengeld betrekken (…) in die zin dat het een enigszins verhogend effect heeft.’
[7] https://www.smartengeld.nl/pagina/smartengeld-anno-2017