Door Floor Lintjens:
Wat is angstschade?
Angstschade kan zich voordoen wanneer iemand door bepaalde factoren of een zekere situatie voor een langdurige tijd angst ervaart voor zijn of haar eigen gezondheid. Een voorbeeld is blootstelling aan asbest en de angst dat zich asbestziektes gaan ontwikkelen. Het kan jaren duren voordat zich zo een ziekte ontwikkeld, mocht dit al gebeuren. In die periode leeft iemand in angst en onzekerheid, hetgeen kan leiden tot depressie of een angststoornis. Een ander voorbeeld is de angst voor aids wanneer de met HIV-besmette persoon dit niet voor het seksueel contact heeft verteld.
Deze vorm van schade is juridisch gezien interessant omdat het eigenlijk tussen twee walletjes in valt. Er heeft een onrechtmatigheid plaatsgevonden, maar of er ook schade is, dat is de vraag. De vraag wanneer angst ook daadwerkelijk (immateriële) schade wordt, is een vraag die door rechters moet worden beoordeeld.
Hoe zit dat in Nederland?
Vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw hebben rechtbanken zich moeten buigen over zaken van angstschade. De eisers baseerden zich op art. 6:106 lid 1 sub Burgerlijk Wetboek (immateriële schade). Door de eisers werd aangevoerd dat het gaat om een aantasting in de persoon. Hiervan kan sprake zijn bij geestelijk letsel of bij schending van een fundamenteel recht en de rechters moesten hier dan ook een keuze in maken.
Welke vormen van angst zijn voorgelegd aan de rechter?
- Angst voor aids: De rechtbank Leeuwarden nam aan dat de angst voor een eventuele HIV besmetting een ‘inbreuk op het recht op leven, de lichamelijke integriteit en eer’ was.[1]
- Angst voor asbestziekten: In het geval van blootstelling aan asbest en de daaruit volgende angst voor asbestziektes hebben zich verschillende zaken voorgedaan. Ook de beoordeling door de rechter verschilde. Zo oordeelde de rechtbank Rotterdam dat deze angst, ‘hoe belastend zulks ook kan zijn’, onvoldoende is om te spreken van aantasting in de persoon (art. 6:106 BW).[2] Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat door het tekortschieten van de werkgever, namelijk het treffen van veiligheidsmaatregelen, de angstschade van het slachtoffer voor vergoeding in aanmerking komt.[3] In dit geval was echter door een deskundige vastgesteld dat sprake was van ‘een in de psychiatrie erkend ziektebeeld’. Dit betekent dat sprake is van geestelijk letsel.
- Angst voor schade aan woning en leefomgeving: In een zeer recente zaak stelden de inwoners van het ‘Groningerveld’ de Staat en de NAM aansprakelijk voor hun schade.[4] Waaronder ook angstschade. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een ernstige inbreuk op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht, namelijk art. 2 en art. 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).[5] De rechtbank komt tot dit oordeel mede omdat het over een langdurige periode van ‘angst, onveiligheid en onzekerheid’ ging.[6]
Kortom, er bestaat ook in de rechtspraak geen overeenstemming of en wanneer angstschade vergoed moet worden. Wat daarbij een rol speelt is dat (nog) niet duidelijk is of angstschade een vraag van aansprakelijkheid is (had de schadeveroorzaker deze angst moeten voorzien?) of een vraag over schade (onder welke omstandigheden leidt angst tot vergoeding van immateriële schade?).[7]
Wat zijn tegenargumenten voor het aannemen van angstschade?
Eén van de tegenargumenten van angstschade is dat er een gevaar tot simulatie zou kunnen ontstaan. Wanneer angstschade een geaccepteerde schadepost zou worden, dan zouden personen angst kunnen gaan veinzen om een vergoeding te krijgen.[8] Een ander veelgehoord argument is het ‘floodgate-argument’; dat het spreekwoordelijke hek van de dam is op het moment dat gevoelens van angst voor vergoeding in aanmerking gaan komen.
Conclusie
Angstschade wordt mondjesmaat toegewezen door Nederlandse rechters, maar een echte lijn valt niet te ontdekken. Het is dan ook moeilijk om in te schatten hoe “erg” de gevoelens van angst moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen. De rechters lijken hier van belang te achten dat het om een ‘reële, gerechtvaardigde angst voor het ontstaan van een potentiële ziekte’ moet gaan. Daarbij zal voor een langdurige periode sprake moeten zijn van angst. Het lijkt vooralsnog een strenge toets om te kunnen komen tot vergoeding van angstschade, dus angst voor de ‘floodgate of claims’ is nu niet aan de orde.
@ De Peel Letselschade Advocaten
[1] Rb. Leeuwarden 21 januari 1993, TvGR 1996/26, r.o. 1.
[2] ECLI:NL:RBROT:1999:AA4704, r.o. 2.
[3] ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5666, r.o. 4.12.
[4] ECLI:NL:RBNNE:2017:715.
[5] Art. 2 EVRM: recht op bescherming van leven; art. 8 EVRM: recht op eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven en woning.
[6] ECLI:NL:RBNNE:2017:715, r.o. 4.4.6.
[7] A.M. Overheul, ‘Angst als juridisch relevante schade’, AV&S 2017/33.
[8] A.M. Overheul, ‘Angst als juridisch relevante schade’, AV&S 2017/33.